Het geheim van Domburg: verdacht van spionage in de Eerste Wereldoorlog

Britse briefkaart met foto van villa ‘Norsk Hjem’ en het document met de verdenkingen.
In maart 1915 werd de familie Van Woringen uit Domburg opgeschrikt door twee huiszoekingen in hun villa ‘Norsk Hjem’. De marechaussee zocht onder andere naar aanwijzingen dat er draadloze telegrafie werd gebruikt. Meneer Van Woringen en zijn echtgenote werden verdacht van spionage. Hij was van oorsprong Duitser en woonde al enkele jaren afwisselend in België en Nederland, zij was weduwe van een Duitse officier. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren beschuldigingen zoals die tegen de familie Van Woringen aan de orde van de dag.
Wie in Delpher zoekt op ‘spionnage’ (zo werd het toen geschreven) ziet het aantal artikelen hierover verdubbelen na het uitbreken van de oorlog. Wat merkte de gewone Nederlandse burger hier eigenlijk van?
Waarom spionage in neutraal Nederland?
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wilden de oorlogvoerende landen zoveel mogelijk gegevens verzamelen over de vijand. Alles was van belang: militaire, economische en diplomatieke informatie. Tegelijkertijd was het van levensbelang om gegevens over de eigen krijgsmacht geheim te houden. Vanaf augustus 1914 ontwikkelde zich een verborgen spel van spionage en contraspionage. Nederland was een ideale plek voor spionageactiviteiten, vanwege de centrale ligging en de vele buitenlandse handelscontacten. Bovendien wilden de oorlogvoerende landen controleren of Nederland de tegenstander niet bevoordeelde met geheime afspraken. Daarom stationeerden ze ook geheime agenten in Nederland.
De Nederlandse inlichtingendienst: GS III

Hendrik Anton Cornelis Fabius in 1907. Uit: Nederland neutraal / W. Klinkert e.a., 2014
Niet alleen voor de oorlogvoerende partijen waren inlichtingen belangrijk. Nederland moest zijn neutraliteit bewaken - in een land waar het wemelde van de buitenlandse spionnen. Het was zaak goed in de gaten te houden dat Nederland niet alsnog werd meegetrokken in de oorlog. Wat er op Nederlands grondgebied gebeurde, mocht op geen enkele manier de schijn wekken van partijdigheid. Daarom werd de derde afdeling van de Generale Staf (GS III) opgericht in juli 1914, kort voor het uitbreken van de oorlog. Onder de leiding van Hendrik Fabius (1878-1957) hielden vijfentwintig medewerkers zich bezig met het opsporen, afluisteren en soms arresteren van Nederlandse burgers en buitenlanders in Nederland die de neutraliteit, zoals bedoeld in artikel 100 van het Wetboek van Strafrecht, in gevaar brachten. GS III werkte samen met de lokale politie. Het was GS III die scherp op de familie Van Woringen was gaan letten.
Mevrouw van Woringen: van liefdadigheidswerkster naar ‘vuile mof’
Na de huiszoekingen was het hele dorp ervan overtuigd dat het echtpaar Van Woringen werkte voor de Duitsers. In januari 1915 was mevrouw Van Woringen in de Middelburgsche Courant nog nadrukkelijk bedankt voor haar hulp aan Belgische vluchtelingen. Maar sinds maart werden zij en haar man op straat uitgescholden voor ‘vuile mof’. Hoewel de huiszoekingen niets hadden opgeleverd en de Van Woringens niet werden gearresteerd, had hun sociale status een enorme klap gekregen.
De vijandigheid van de dorpsbewoners werd zelfs zo’n probleem, dat het echtpaar advocaat P. Dieleman inschakelde. Op 19 maart 1915 schreef die een brief op hoge poten aan de Opperbevelhebber van de Nederlandse Land- en Zeemacht generaal Snijders. Hierin verzocht hij Snijders om de naam van de Van Woringens te zuiveren met een verklaring in de krant, en om aan de familie te laten weten wie de beschuldiging de wereld in had gebracht.
Spionnenvrees tijdens de Eerste Wereldoorlog
De vijandigheid ten opzichte van de Van Woringens had alles te maken met een achterdocht die gedurende de hele oorlog in ieder land speelde en die de kranten in stand hielden: ‘spionnenvreesch’. Ook in Nederland was dat merkbaar. Al vroeg in de oorlog, op 18 december 1914, berichtte De Graafschap-bode dat 'de menschen bang zijn, voor spion te worden gehouden, want wie als zoodanig wordt opgepakt, heeft heel wat moeite om weer vrij te komen.' De spionnenvrees beïnvloedde allereerst het dagelijks leven in de grensstreek, waar smokkelaars en boodschappers actief waren. Op 7 december 1914 schreef De Telegraaf 'De toestand is thans zoo, dat Nederlanders, die eenige stappen over de grens akkerland hebben, er niet meer heen durven te gaan.'
Al snel verdachtmakingen in kranten
Dat mensen veel spoken zagen blijkt wel uit de kranten. In augustus 1914 berichtte het Rotterdamsch Nieuwsblad hoe twee heren zich verdacht maakten omdat ze veel met de trein reisden binnen Nederland. Het bleken beambten van de spoorwegmaatschappij Hollandsch Spoor te zijn. Ook ontspanning was verdacht. Twee jongens uit Gelderland waren een biertje gaan drinken net over de Duitse grens. Aangezien ze alleen een pas hadden om over de grens te werken, was het drinken van bier verdacht en werden ze direct gearresteerd. In hetzelfde artikel in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 23 december 1914 worden meer van zulke incidenten beschreven.
Wie voor zaken of als journalist de grens over moest, moest helemaal oppassen. Het Nieuws van de Dag voor Nederlands-Indië verhaalde op 2 januari 1915 uitgebreid hoe twee broers uit Dordrecht en Utrecht tijdens een zakenreis in Berlijn werden gearresteerd omdat ze een telegram over een gebroken ruit hadden verstuurd. Men dacht dat dit codetaal was. Een journalist van De Tijd schreef op 5 januari 1915 dat hij niet eens meer werd doorgelaten, hoewel hij in het bezit was van de juiste papieren.
Wie beschuldigde de Van Woringens?
Zoals voor veel van spionage beschuldigde Nederlanders, is het de Van Woringens waarschijnlijk nooit duidelijk geworden van wie de beschuldiging afkomstig was. Ook wisten zij niet hoe serieus de affaire achter de schermen werd onderzocht. Vanuit GS III vond hierover het hele jaar 1915 geheime correspondentie plaats. De secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken, de territoriale bevelhebber van Zeeland, de districtscommandant in Vlissingen en zelfs generaal Snijders kregen ermee te maken.
De bal was gaan rollen toen een Britse gezant het ministerie van Buitenlandse Zaken tipte over een villa in Domburg met een goed uitzicht op de monding van de Westerschelde. De eigenaar zou veel post en buitenlands bezoek ontvangen en ging vaak ’s nachts uit paardrijden. Bedrading op het dak, van buitenaf zichtbaar, zou wijzen op draadloze telegrafie. Verder zou de villa gebouwd zijn op een betonnen fundament, zogenaamd geschikt voor het opstellen van afweergeschut. Op de Britse briefkaart stond te lezen dat zo’n betonnen fundament tevens aan een andere villa aan dezelfde weg werd toegeschreven.
Activiteiten van echte spionnen
Hoewel de beschuldigingen van spionage vaak mensen troffen die er helemaal niet op uit waren om militaire geheimen door te spelen (en dat anders heel goed verborgen hielden), was spionnenvrees wel degelijk reëel. Niet iedereen was onschuldig. De bekendste affaire is natuurlijk die van de exotische danseres Mata Hari, maar in het archief van de GS III zijn nog veel meer spannende zaken te vinden. Van sommige daarvan vinden we stukjes terug in de kranten.
De Telegraaf berichtte in juni 1915 over de arrestatie van vijf verdachte personen. Sleutelfiguur was de Duitser Hilmar Dierks (die een Zwitser bleek te zijn). Tijdens de verhoren bleek dat hij in 1915 meerdere Nederlandse jongemannen had geworven om als agent voor de Duitsers in Engeland te spioneren. In oktober 1915 werd Dierks in hoger beroep veroordeeld tot een jaar celstraf door de rechtbank in Den Haag. Er kwam een korte vermelding van de uitspraak van het gerechtshof in de kranten, maar die zwegen over de details rondom de mysterieuze Dierks.

Uit: Rotterdamsch Nieuwsblad, 21 oktober 1915
Maar daarmee was de zaak niet afgelopen. Op zaterdag 30 oktober verscheen er in De Telegraaf een anonieme bekentenis. Heel gedetailleerd vertelde de auteur hoe hij werd benaderd door een Duitser, hoe hij geheime codes en het schrijven met citroensap leerde en hoe hij twee keer naar Engeland reisde om inlichtingen over de Britse krijgsmacht te verzamelen. De Duitser die hem rekruteerde noemde zichzelf De Boer. Wat de gewone krantenlezer niet wist, was dat De Boer een van de vele schuilnamen was van Dierks. Niet iedereen realiseerde het zich toen waarschijnlijk, maar deze onthulling in De Telegraaf bood de lezer misschien wel de grootste inkijk in de mysterieuze wereld van spionage tijdens de oorlog.
Eerherstel voor Van Woringen?
Wie de bekentenis in De Telegraaf leest, moet toegeven dat sommige verdenkingen ten aanzien van de familie Van Woringen behoorlijk overdreven waren. De spionnen in die jaren hielden zich niet bezig met geheime artillerie-installaties. Op 23 maart 1915 kreeg advocaat Dieleman een officiële bevestiging van generaal Snijders, dat de Van Woringens niet langer onder verdenking stonden. Vreemd genoeg werd deze officiële mededeling pas op 18 september 1915 in de Middelburgsche Courant geplaatst.
Dat hiermee zo lang werd gewacht, was reden voor de GS III om de Van Woringens opnieuw te verdenken van spionageactiviteiten. Eind november onderzochten militairen ’s nachts de tuin van villa ‘Norsk Hjem’. Op 3 december schreef advocaat Dieleman wederom een ziedende brief namens de familie, waarin hij de Generale Staf onder andere vergeleek met de inquisitie. De zaak werd uiteindelijk gesust door een officiële verklaring van de minister van Buitenlandse Zaken, Loudon. Hij schreef dat 'tenzij nieuwe en ernstige gronden voor verdenking tegen genoemden heer ontstaan, er geen termen zijn dien heer telkens opnieuw lastig te vallen met huiszoekingen.'
Met de verklaring van Loudon leek de zaak gesloten. De kranten zwijgen er verder over. Op 17 maart 1921 verhuisden de Van Woringens naar Brussel en daarmee lijkt hun tijd in Nederland beëindigd.
Wat merkte de gewone burger van spionage?
Wat zeggen deze en andere affaires over wat de gewone burger merkte van spionage? We kunnen aannemen dat de bevolking niet veel wist van de werkzaamheden van GS III. Alle documenten van deze afdeling waren destijds staatsgeheim en GS III werd in geen enkele krant vermeld. Wie dichtbij de grens woonde, merkte vooral veel van de angst van de oorlogvoerenden voor spionnen. De bevolking wist dat er spionnen in Nederland actief waren, maar had weinig idee wie dat waren en wat ze deden. Hier en daar schemerde er voor de oplettende lezer in de kranten iets van door en soms kwam men in aanraking met buitenlandse agenten zoals Dierks. Maar over het algemeen merkte de bevolking weinig van echte spionage. Men had wel veel last van spionnenvrees. Die was niet onterecht, maar wel vaak misplaatst.
Verder lezen
- Spionnennest 1914-1918 : spionage vanuit Nederland in België, Duitsland en Engeland* / Edwin Ruis, 2012
Bronnen
- Memoires van Hendrik Fabius, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 7e reeks 8e deel (1937)
- Briefwisselingen uit het archief van de Generale Staf, te vinden in het Nationaal Archief (Archiefnummer: 2.13.70, inventarisnummers 337 en 353)
- Bevolkingsregister Domburg, register no. 11, 1910-1920 deel II M-Z, p. 178, 238.
- Afbeelding: Britse briefkaart met foto van villa ‘Norsk Hjem’ en het document met de verdenkingen. Uit: Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), archiefinventarisnr. 2.13.70, inventarisnr. 337.
Meer lezen
- Ga naar onze indexpagina voor meer artikelen over Nederland in de Eerste Wereldoorlog.