De KB heeft de grootste collectie aan aangrijpende verhalen en persoonlijke herinneringen. Maar ook aan tegengeluiden, controversiële meningen en historische uitspraken. Geert Grote schreef in de middeleeuwen zulke tegengeluiden. Hij ging namelijk in tegen de kerk. Tegen priesters die in ontucht samenwoonden met vrouwen bijvoorbeeld. Conservator Ed van der Vlist schreef een blog over Grote, die ook nog eens tegen de bouw van de Domtoren in Utrecht was. 

De tekst loopt door onder de video.

Student in Parijs

De burgemeesterszoon Geert Grote groeide in welstand op in Deventer rond het midden van de 14e eeuw. Als 15-jarige wees trok hij naar Parijs om daar aan de universiteit te studeren. Hij studeerde onder andere grammatica, muziek en astronomie. Anders gezegd: de zogeheten vrije kunsten. Hij liep er in mooie kleren rond, maakte lange studiereizen naar de universiteiten van Keulen en Praag en studeerde uiteindelijk meer dan 12 jaar. Het leven lachte de jonge geleerde toe. 

Ziekte

Maar toen werd meester Geert ernstig ziek. Hij lag doodziek in bed in zijn geboortestad Deventer en vreesde voor zijn leven. De pastoor van de plaatselijke parochiekerk kwam zelfs al langs om hem het sacrament der stervenden toe te dienen. Deze zei wel dat Geert dan eerst zijn boeken over de ‘zwarte kunst’ moest verbranden. Wat hij precies bedoelde met zwarte kunst, weten we niet. Het kan waarzeggerij en magie zijn, maar ook duivels- en geestenbezwering. Geert weigerde echter afstand te doen van zijn verdachte boeken. Daarop vertrok de pastoor, zonder hem het sacrament toe te dienen. 

Genezing

Maar Geert was er niet echt gerust op. Hij deed een plas, bekeek die met een kennersblik en kwam tot de conclusie dat hij wel dood moest gaan. Het is duidelijk dat Geert ook op medisch gebied van wanten wist. Met de dood voor ogen liet hij de pastoor terugkomen en pas toen ging Geert overstag. Hij liet zijn boeken over de zwarte kunst verbranden op de Brink. Nadat hem daarop het laatste sacrament alsnog was toegediend, werd hij weer gezond. 

Een leven vol boeken 

Vanaf dat moment ging Geert zijn leven anders leiden. Hij deed afstand van zijn kerkelijke inkomsten. Ook schonk hij zijn geboortehuis in Deventer aan arme ongehuwde vrouwen om er samen een vroom leven te leiden. Eer en bezit lieten hem voortaan koud. Alleen voor boeken maakte hij een  uitzondering. Na een verblijf van 3 jaar in een kartuizerklooster bij Arnhem als betalend gast, werd hij tot diaken gewijd. Daarna mocht hij van de bisschop van Utrecht zijn denkbeelden over heel het bisdom verspreiden. 

Boeken mee op reis

Zo stak hij een keer de Zuiderzee over om in Holland te prediken, waarbij hij zijn boeken natuurlijk meenam en deze beschermde door ze te vervoeren in een ton. Toen iemand vroeg waarom hij al die boeken toch met zich meezeulde, antwoordde hij dat die nodig zijn om anderen te onderwijzen. En om de waarheid te verdedigen: wie Grotes woorden niet geloofde, geloofde misschien wel wat er in een boek stond. 

Rudolf Dier van Muiden, Vita magistri Gherardi Groit. (Windesheim, eind 15e eeuw). KB, KW 70 H 74, fol. 33r.

Studeren als stimulans voor een beter leven

Navolger en biograaf Rudolf Dier van Muiden (1384-1459) vertelt dat Grote enkele jaren na zijn bekering terugkeerde naar Parijs. In plaats van mooie kleren droeg hij nu een boetekleed met een harig hemd eronder. Maar hij studeerde nog steeds graag, als stimulans voor een beter leven. Zijn geld gaf hij er opnieuw uit aan boeken: niet langer op zoek naar zwarte kunst of astronomie, maar smachtend naar heilige geschriften. 

Voorliefde voor kerkvaders 

Grote gaf vooral veel geld uit aan werken van de kerkvaders. Dat merkte zijn biograaf en bibliothecaris Petrus Hoorn (1424-1479) ook:  ‘Of hij nou thuis was of op reis, in een wagen of op een boot, in een gasthuis of ergens anders, niemand trof hem ooit nietsdoend aan. Altijd was hij bezig met lezen of schrijven, met dicteren of preken, of hij gaf privélessen. Wanneer hij vond dat bepaalde bijeenkomsten hem te lang van de studie afhielden, placht hij daarom te zeggen: “Ik moet gaan, want Augustinus en Gregorius, Hieronymus en anderen wachten op mij.”‘ 

Voorliefde voor erwten

Er is nog een smakelijk verhaal over Grotes leeshonger. Om meer tijd te hebben voor zijn boeken, besteedde hij zo weinig mogelijk aandacht aan zijn maaltijden. Daarom at hij het liefst erwten, omdat je die zonder veel aandacht kon klaarmaken. Als de erwten bijna gaar waren, gooide hij er een haring bij en maakte zo een soort vissoep. Grote gaf blijkbaar de voorkeur aan leesvoer. 

Kopieernetwerk 

Geert Grote had ook een zwak voor sommige filosofen uit de oudheid. Hij kende zijn Socrates en Plato. In een brief aan de rector van de Latijnse school in Zwolle Johan Cele (ca. 1350-1417) schrijft hij over zijn bewondering voor de werken van Seneca en voor Aristoteles’ Ethica. Een exemplaar van dat laatste werk staat hij af aan Cele om het te kopiëren. Maar dat moet dan wel snel gebeuren, want hij wil het boek liever niet te lang missen. Als tegenprestatie vraagt hij Cele om enkele andere boeken voor hem over te schrijven. Ook bemiddelde Cele in Zwolle bij het laten kopiëren van boeken voor  Grote. Deze drong er standaard bij zijn vriend op aan de uitgeleende boeken zo snel mogelijk terug te bezorgen. 

5 scribenten tegelijk

Cele was niet de enige die kopieerwerk voor Geert Grote verrichtte. Uit Grotes brieven blijkt iets van de omvang van zijn netwerk. In 1383 waren in Deventer maar liefst 5 scribenten tegelijkertijd voor Grote bezig met het kopiëren van geschriften. Dit leverde een acuut tekort aan beschrijfstof op. Geert vroeg daarom zijn vriend Johan van den Gronde ( 1392), die zelf ook geregeld voor hem schreef, om te zorgen voor voldoende perkament. In een brief aan de rector van de school in Deventer Willem Vroede (1353-1393) somt Grote op welke geschriften hij nog graag zou hebben: 

  • alles van Ambrosius van Milaan (‘omdat ik geen enkel boek van hem heb’)
  • De summo bono van Isidorus van Sevilla
  • boeken van Johannes Damascenus
  • het Registrum van Gregorius de Grote
  • brieven van Hieronymus van Stridon
  • en een hele waslijst werken van Augustinus van Hippo. Enkele van diens geschriften had Grote al in zijn bezit en enkele brieven van Augustinus werden voor hem gekopieerd door een broer van Van den Gronde in Amsterdam. 

 

Slot van de Latijnse versie van Ruusbroecs Gheestelike brulocht.  Met in rubriek (in het rood) de vermelding van Geert Grote als vertaler: ‘Explicit liber de ornatu spiritualis desponsationis […] quem magister Gherhardus Groet transtulit de Teutunico in Latinum’. (Böddeken, 1448). Berlijn, Staatsbibliothek, Ms germ. qu. 1398, fol. 74v.

Jan van Ruusbroec

Ook de Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec (1293-1381) hielp mee. Grote verzocht Ruusbroec een keer om een van zijn belangrijke Augustinushandschriften uit te lenen aan een betrouwbare vriend, zodat die er voor hem uit kon kopiëren. Hij stelde zich garant voor eventuele schade en wilde graag iets terug doen, mocht Ruusbroec op zijn beurt teksten uit het bezit van Grote gekopieerd willen hebben. 

Vertalingen in het Latijn

De betrekkingen tussen Grote en Ruusbroec reikten verder dan het uitlenen van boeken. Grote vertaalde werk van Ruusbroec in het Latijn, hoewel hij wist dat dat al eerder was gedaan door Willem Jordaens (1321-1372). Die vertalingen vond hij echter niet goed genoeg; hij had bezwaren tegen de sierlijke stijl ervan. Zelf publiceerde Grote ook in het Latijn, de  ‘lingua franca’ (universele taal) van de westerse Middeleeuwen. Bekend is zijn Sermo contra focaristas. Dit is een preek waarin hij de vloer aanveegt met Utrechtse priesters die in ontucht met vrouwen samenleven. Over hen velt hij een streng moreel oordeel. 

Geen vrienden in de kerk

Nog minder te spreken is hij over de hoogwaardigheidsbekleder die zulke priesters aanstelt en hun gang laat gaan. De moderne biografen Jan en Annie Romein halen in dit verband een ontluisterende passage aan uit Grotes preek:  ‘Het is een zware en gruwelijke zonde, een mens van wie men weet dat hij zedelijk niets waard is, tot de hogere waardigheden te wijden en de zielszorg toe te vertrouwen. Wanneer men een bisschop die de fouten van zulke mensen niet tracht te beteren, eerder een vuile hond dan een bisschop zou moeten noemen, wat moet men dan zeggen van de bisschop die hun een ambt of waardigheid in de kerk verleent en hun de zielszorg overlaat?’ Met zulke uitingen maak je in de kerk geen vrienden. 

IJdel bouwwerk

Ook het traktaat Contra turrim Traiectensem leverde Grote geen kerkelijke vrienden op. Hierin gaat Grote tekeer tegen de bouw van de Domtoren in Utrecht: een kostbaar, overbodig en ijdel bouwwerk dat hij vergelijkt met de toren van Babel uit de Bijbel. Grote blonk uit in radicale standpunten en nam geen blad voor de mond. Het wekt dan ook geen verbazing dat hij het hem in 1383 verboden werd om te preken. 

  • Het begin van Grotes traktaat Contra turrim Traiectensem. In de bovenmarge de aan de evangelist Mattheus ontleende
    woorden ‘Qui non est mecum, contra me est’ (Wie niet met mij is, is tegen mij). (Deventer, eerste kwart 15e eeuw). KB, KW 79 K 22, fol. 144r.

Preken met de pen

Hoewel Grote niet langer het woord van God mocht verkondigen, bleef hij preken met de pen. Hij vertaalde (delen van) het Latijnse getijdenboek (gebedenboek), zodat dat boek in de volkstaal nog meer mensen zou bereiken. Daarin slaagde hij tegen alle verwachtingen in: het getijdenboek in de vertaling van Geert Grote zou in de 15e eeuw het meest gelezen boek in de Noordelijke Nederlanden worden. 

Geert Grotes proloog op zijn vertaling van de Mariagetijden. (Oost-Nederland, midden 15e eeuw). KB, KW 133 E 21, fol. 12r.

Boeken moeten deugen

De populariteit van Grotes getijdenboek is van grote invloed geweest op de Middelnederlandse godsdienstige schriftcultuur. Bij zijn vertaling was Grote net zo kritisch als bij het vertalen van Ruusbroecs werk, maar dan andersom, van het Latijn naar het Nederlands. In de proloog op de Mariagetijden laat hij zichzelf aan het woord, in de 3e persoon. Hij vertelt hierin waarom hij voor deze werkwijze heeft gekozen:  

‘Deze Getijden van Onze Vrouwe zijn in het Diets vertaald van woord tot woord, zo goed als hij die ze vertaalde kon, met behoud van de volledigheid, de begrijpelijkheid en de waarheid van de betekenis. Want de woorden zijn er en dienen voor de betekenis, en de betekenis niet voor de woorden. Daarom heeft hij op zulke plaatsen waar de eenvoudige Dietse woorden niet geëigend waren wat betreft de betekenis, of waar ze de betekenis verduisteren, de meest in de buurt komende Dietse woorden geplaatst die de directe en meest open betekenis geven. Uit dien hoofde vraagt hij dat geen eenvoudig mens zich daaraan zou ergeren. Want zo is het nodig, en zo doen het de heilige leraars bij het vertalen.’

Waar de letterlijke vertaling tekortschiet, moet de vertaler dus bijspringen om de juiste betekenis over te brengen. Boeken moeten deugen in de ogen van Geert Grote. 

Grotes grootste schat 

Navolger Thomas van Kempen (1380-1471) verwoordt hetzelfde op een andere manier. Hij benadrukt dat Grote de geschriften ijverig bestudeerde, maar niet geïnteresseerd was in mooie boeken. Zijn getijden las hij uit een gebedenboek dat niet veel waard was, weet Van Kempen. En net als Hieronymus bezat hij liever goedkope gecorrigeerde boeken, dan mooie met fouten. Grote zou gruwen van de rijk met goud verluchte (versierde) getijdenboeken die na zijn dood gelezen werden. 

Nalatenschap

Geert Grote liet geen goud of zilver na, alleen wat afgedragen kleding, wat snuisterijen en oude inboedel. Zijn grootste schat vormden zijn boeken. Hij bracht deze onder bij de broeders ‘van het gemene leven’ in Deventer. Dit onder voorwaarde dat een driemanschap uit hun kring er permanent toezicht op zou houden. En: dat ze de boeken zouden uitlenen. Want boeken moeten gelezen worden. Door zoveel mogelijk mensen.

 

Ed van der Vlist
Conservator middeleeuwse handschriften
Ed van der Vlist