Publicaties uit en over de LHBTIQ+-gemeenschap in Nederland

In de collectie van de KB zijn veel publicaties uit en over de LHBTIQ+-gemeenschap te vinden: van historische brochures tot hedendaagse websites. In oudere bronnen klinkt vaak de mannelijke, heteroseksuele blik door, omdat seksualiteit die afweek van deze norm lange tijd als zondig werd beschouwd. Soms werden daarbij termen gebruikt die nu niet meer gangbaar zijn en die als kwetsend kunnen worden ervaren. Vanaf de 20e eeuw verschenen er publicaties die ruimte boden aan andere belevingen van seksualiteit en genderidentiteit. 

Goed luisteren

In juni 1970 deed een bezorgde moeder haar verhaal in Margriet. Toen haar zoon vertelde over zijn nieuwe liefde, nam het gesprek een voor haar onverwachte wending: zijn geliefde bleek geen zij, maar een hij. 

‘Opeens begreep ik hem. „Bedoel je, wil je zeggen dat je homoseksueel bent?" „Ja," zei hij, „dat ben ik. En dat was ik ook. Al jarenlang ben ik me dat bewust, maar ik heb het nooit durven beleven.” Het was alsof alles om mij heen begon te draaien. Het was alsof de hele wereld om mij heen instortte.’ De vrouw vroeg zich vertwijfeld af of haar zoon zich misschien dingen inbeeldde: ‘Je hoort weleens praten over jongens die modern willen doen.’ 

Margriet liet experts aan het woord die uitleg gaven over homoseksualiteit en drukte ouders die hiermee te maken kregen op het hart hun kind te steunen. De voor die tijd vooruitstrevende redactie sloot af met een advies dat ook voor hedendaagse lezers relevant is: goed luisteren, ook ‘als U met eigen gevoelens in conflict dreigt te geraken.’  

Zichtbaarheid

Aan het einde van de jaren 60 werd homoseksualiteit onder invloed van de seksuele revolutie meer zichtbaar in de Nederlandse samenleving. Zichtbaarheid is echter iets anders dan acceptatie, zoals ook uit het bovenstaande verhaal blijkt. 

In 1969 vond ruim de helft van de volwassen Nederlanders dat ‘men homoseksuelen zoveel mogelijk vrij moet laten om te leven op hun eigen manier’, aldus een publieksenquête van Margriet. Ter vergelijking: tegenwoordig is ruim 90 procent van de volwassen Nederlanders het met deze stelling eens. 

De uitkomsten van het onderzoek uit 1969 – in boekvorm verschenen onder de titel Sex in Nederland  maakten ook duidelijk dat een derde van de respondenten homoseksuelen juist beperkingen wilde opleggen. De rest wist niet wat ze ervan moest denken. Homoseksualiteit was op dat moment strafbaar, pas 2 jaar later verdween het definitief uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. 

Vervolging

Hoe zat het in vroeger tijden? Aan het begin van de 18e eeuw ontstonden er openbare ontmoetingsplekken voor sodomieten, zoals mannen die seks hadden met andere mannen in die periode door tijdgenoten werden genoemd. Zij ontmoetten elkaar in zogenaamde lolhuizen: herbergen en cafés waar mannen samenkwamen voor gezelligheid en seksueel contact. Voorzichtig ontstond er een eigen subcultuur. 

Het begrip sodomie werd gebruikt voor alle seksualiteit die afweek van de norm, maar het ging in de praktijk meestal over seks tussen mannen. De term kwam van de Bijbelse stad Sodom waar alles gebeurde wat God verboden had. Sodomie werd indertijd door de meeste mensen als tegennatuurlijk en onwenselijk gezien: een gevaar voor de samenleving en de goede zeden.

We weten niet goed hoe de sodomieten naar zichzelf keken. Er zijn geen egodocumenten, zoals dagboeken, van hen bewaard gebleven (voor zover ze hebben bestaan). We moeten afgaan op wat anderen over hen schreven en op getuigenissen uit gerechtelijke verhoren. 

In 1730 besloot men in Utrecht, waar diverse lolhuizen waren gevestigd, namelijk over te gaan tot vervolging van sodomieten. Daarna kwamen ook in andere steden sodomieprocessen op gang. De vervolgingen richtten zich vooral op mannen: seksuele contacten tussen vrouwen waren (nog) minder zichtbaar in de samenleving. 

Tussen 1730 en 1811 vonden er zo’n 800 sodomiezaken plaats in Nederland die tot 200 doodvonnissen en honderden verbanningen leidden. Verdachten ondergingen vaak gruwelijke martelingen om hen te dwingen tot bekentenissen en het noemen van namen van andere sodomieten. De openbare executies, die bedoeld waren als afschrikmiddel, trokken veel bekijks. 

In 1803 vond in Schiedam de laatste executie van een sodomiet plaats. In de KB-collectie kun je diverse bronnen over deze processen vinden, zoals Schouw-tooneel soo der geëxecuteerde als ingedaagde over de verfoeielijke misdaad van sodomie tot waarschouwinge den goede, en afschrik der booze geopent in de voornaemste steeden van Hollandt en Over-yssel.

In 1809 verviel de doodstraf op sodomie en in 1811 kwam er een (voorlopig) einde aan de vermelding van sodomie in het Wetboek van Strafrecht. Het maatschappelijke taboe op niet-heteroseksuele contacten bleef echter bestaan. De overheid greep het verbod op openbare schending van de eerbaarheid aan om homoseksuelen op te pakken. De meeste veroordeelden werden naar heropvoedingskampen of inrichtingen gestuurd. 

Aangeboren of aangeleerd?

Aan het einde van de 19e eeuw ontstonden in wetenschappelijke kringen discussies over homoseksualiteit, destijds vaak uranisme genoemd. Artsen, psychiaters, juristen en criminologen bogen zich over vragen als: is homoseksualiteit aangeleerd of aangeboren en in hoeverre moeten we toestaan dat uranisten uiting geven aan hun seksuele verlangens? De mannelijke, heteroseksuele blik was daarbij leidend. 

Veel wetenschappers waren het erover eens dat homoseksualiteit zowel aangeboren als aangeleerd kon zijn. Bij de eerste categorie zouden vooral erfelijke gebreken en krankzinnigheid een rol spelen, bij de tweede groep zocht men de oorzaken meer in overmatige zelfbevrediging, wellust en een verkeerde opvoeding. 

Homoseksuelen werden gezien als vrouwelijke mannen en lesbiennes als mannelijke vrouwen. Sommige wetenschappers rekenden hen tot een ‘derde sekse’. Ook Nederlandse wetenschappers, zoals arts Lucien von Römer en criminoloog Arnold Aletrino, namen begin 20e eeuw deel aan deze debatten. 

Aletrino

De eerste druk van Pijpelijntjes, opgedragen aan Aletrino

Toen Aletrino in september 1901 op een criminologisch congres pleitte voor een rechtvaardige behandeling van uranisten, zorgde dat voor geschokte reacties. De congresleiding vond zijn standpunt zo gevaarlijk en aanstootgevend dat de aanwezige pers verzocht werd hier niet over te schrijven. 

Hij besloot diverse publicaties aan uranisme te wijdden, zoals Over uranisme (liefde voor hetzelfde geslacht) uit 1905 en Hermaphrodisie en uranisme uit 1908. In sommige gevallen maakte hij daarbij gebruik van een pseudoniem, Karl Ihlfeldt. 

Wellicht koos hij daarvoor vanwege alle ophef die was ontstaan na het verschijnen van Pijpelijntjes, een van de eerste Nederlandse romans waarin openlijk werd geschreven over homoseksualiteit. De auteur, Jacob Israël de Haan, was een goede vriend van Aletrino. Dat niet alleen, De Haan droeg Pijpelijntjes aan Aletrino op. 

Aletrino kreeg ‘een stuip van schrik’. Ook omdat de oplettende lezer beide heren kon herkennen in de hoofdpersonen Joop (de bijnaam van De Haan) en Sam (zoals Aletrino door intimi werd genoemd). 

In het boek hebben Joop en Sam een stormachtige liefdesrelatie met elkaar. De personages staan symbool voor de twee in die tijd gangbare opvattingen over homoseksualiteit. Joop voelt zich ‘anders dan de anderen’, hij ervaart zijn homoseksuele gevoelens als aangeboren. 

Sam wil daarentegen ‘gewoon’ gaan trouwen met een meisje en beleeft zijn homoseksuele gevoelens meer als iets tijdelijks. Zowel Aletrino als De Haan deden pogingen om de eerste editie van Pijpelijntjes uit de handel te halen, door zo veel mogelijk exemplaren op te kopen en te vernietigen. De eerste druk is daardoor zeer zeldzaam geworden, maar gelukkig is die wel in de KB-collectie te vinden. 

Op hedendaagse lezers kan het vreemd overkomen: een voorvechter van acceptatie van homoseksuelen die ontstemd is als hij zelf als homoseksueel te boek komt te staan. Aletrino had voor zijn tijd moderne ideeën over homoseksualiteit, maar hij vond ook dat homoseksuele verlangens beter niet gepraktiseerd konden worden. Of hij zich daar zelf aan hield weten we niet, hij trouwde in elk geval 2 keer met een vrouw. 

Waarschijnlijk vreesde Aletrino voor zijn loopbaan na de publicatie van Pijpelijntjes. Dat was geen irreële angst: De Haan werd na het verschijnen van het boek op staande voet ontslagen bij dagblad Het Volk waar hij voor schreef en hij moest ook stoppen met lesgeven op middelbare scholen. Het weerhield hem er niet van om in 1908 nog een roman met een homoseksueel thema te schrijven: Pathologieën.

Het idee dat homoseksualiteit aangeboren is, zien we ook terug in het werk van Von Römer, die voor zijn tijd opmerkelijk vooruitstrevende opvattingen had. Hij was bovendien de eerste Nederlandse wetenschapper die enquêtes gebruikte voor onderzoek naar seksueel gedrag. 

De resultaten hiervan zijn terug te vinden in zijn boek Het uranisch gezin uit 1905. Daarin stelde hij onder andere dat seksualiteit tussen twee volwassenen van hetzelfde geslacht niet veroordeeld mag worden als er werkelijk liefde in het spel is. Ook benoemde hij vele varianten in menselijke seksuele geaardheid.

Eerste belangenorganisatie

De jurist jonkheer Jacob Schorer mengde zich eveneens in het debat. Hij schreef diverse brochures om de onwetendheid over homoseksualiteit en de juridische achterstelling van homoseksuelen aan de kaak te stellen, zoals Tweeërlei maat (1910) en Wat iedereen behoort te weten omtrent uranisme (1912). 

In 1912 richtte hij de eerste belangenorganisatie voor homoseksuelen in Nederland op: het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK). Von Römer en Aletrino waren hier ook bij betrokken. Via het NWHK probeerde men homoseksuelen met elkaar in contact te brengen en negatieve, discriminerende ideeën over homoseksualiteit te weerleggen. 

Een directe aanleiding voor het oprichten van het NWHK was artikel 248bis dat in 1911 zijn intrede deed in het Wetboek van Strafrecht. Het wetsartikel stelde seksuele contacten met een minderjarige van hetzelfde geslacht (jonger dan 21) strafbaar, terwijl de leeftijdsgrens voor heteroseksueel verkeer 16 jaar was. Op basis van 248bis werden in de decennia daarna duizenden mannen en tientallen vrouwen wegens (vermeende) overtreding van het artikel gearresteerd en in vele gevallen veroordeeld. 

Vrouwelijk perspectief

In de tussentijd verschenen er meer publicaties uit de eigen gemeenschap, waarbij er ook aandacht kwam voor seksuele relaties tussen vrouwen. 

Het purperen levenslied

Een voorbeeld hiervan is het werk van Edith Werkendam. Van 1921 tot en met 1930 publiceerde Werkendam verschillende verhalen waarin relaties voorkomen die afwijken van de heteroseksuele norm. 

Zo schreef zij over lesbische liefde in de verhalenbundel Het purperen levenslied (1922) en over biseksualiteit in de roman De goddelijke zonde (1928). Daarnaast vroeg zij in haar werk aandacht voor de mannelijke invloed op vrouwelijke identiteit en voor de complexe verhouding tussen religie en seksualiteit. 

Als vrouwelijke auteur die onderwerpen aansneed die als pervers werden beschouwd, kreeg Werkendam niet de literaire erkenning die ze op basis van haar talent had verdiend. Recensenten kraakten haar boeken genadeloos af en haar oeuvre raakte al snel in de vergetelheid. 

In 1931 publiceerde AH Nijhoff (de schrijversnaam van Antoinette Hendrika Nijhoff-Wind) Twee meisjes en ik. Het boek, waarin Nijhoff vrijuit schreef over seksualiteit en toespelingen maakte op een lesbische verhouding, abortus en drugs, maakte veel los. 

De meeste recensenten waren het erover eens dat Nijhoff talent had, maar over haar ‘ongepaste’ onderwerpkeuze waren ze aanmerkelijk minder te spreken. Door haar voornaam niet in haar schrijversnaam op te nemen, wilde Nijhoff mensen op het verkeerde been zetten. Deze opzet slaagde in eerste instantie, maar toen bekend werd dat de auteur een vrouw was, werd Nijhoff minder serieus genomen en haar werk onder de categorie ‘damesproza’ geschaard.

Josine Reuling (een pseudoniem van Gerardina Anna Reuling) kreeg eveneens te maken met vernietigende recensies na de publicatie van haar roman Terug naar het eiland (1937). In het boek heeft een jong meisje tijdens lange zomers in Parijs romantische relaties met vrouwen. Bijzonder was de manier waarop Reuling haar hoofdpersoon beschreef: als iemand die haar eigen seksualiteit accepteert en zichzelf als ongeschikt voor het huwelijk beschouwt.

Eerste homotijdschriften

Ondertussen verschenen ook de eerste tijdschriften voor en door homoseksuelen. Zo kwam in maart 1940 de eerste aflevering van Levensrecht uit. Het aan het NWHK verbonden blad bevatte onder meer artikelen over wetenschappelijk onderzoek naar en maatschappelijke discussies over homoseksualiteit. Na de Duitse inval werd het NWHK opgeheven en de uitgave van Levensrecht gestaakt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kregen homoseksuelen opnieuw te maken met vervolging. 

In 1946 werd de publicatie van Levensrecht hervat. Er ontstond een idee om met alle lezers samen te komen op zogenoemde lezerscontactavonden. Uit die avonden ontstond de Shakespeare Club, die culturele evenementen organiseerde en bemiddelde bij hulpverlening. 

Na de bevrijding was de maatschappelijke houding tegenover homoseksuelen niet veranderd. De overheid werkte de Shakespeare Club op alle fronten tegen. In 1948 ontving het tijdschrift een negatief oordeel van de Commissie van Advies voor de Pornobestrijding. Door het schandaal dat hierop volgde werd het blad in februari 1948 stopgezet. 

De Shakespeareclub – vanaf 1949 Cultuur- en Ontspannings Centrum (COC) geheten – publiceerde tussen 1946 en 1964 nog een aantal andere homotijdschriften, respectievelijk Maandbericht, Mededelingenblad en Vriendschap. Deze tijdschriften waren op leden gericht. De vereniging trad behoedzaam op om niet opnieuw de aandacht van de overheid te trekken.

Verandering

Anna Blaman (een pseudoniem van Johanna Petronella Vrugt) bracht in 1948 Eenzaam avontuur uit. Het boek over ontrouw, lesbische liefde en erotiek was zo omstreden dat de vrouwelijke auteur door een aantal mannelijke collega’s voor een ‘boektribunaal’ werd gedaagd. Zij moest haar ‘vulgaire’ roman maar eens komen verdedigen. Blaman bedankte voor de eer. 

Collega-auteur Albert Helman – die de rol van aanklager in het schijnproces vervulde –  wenste de schrijfster in zijn slotpleidooi ‘een spoedige genezing van haar ziekte’ en een ‘plezierige ontmoeting met een welgeschapen tandarts’ toe. Dat de personages in haar werk zich niet schaamden voor hun seksuele identiteit was volgens critici misschien nog wel het ergste. 

Eenzaam avontuur werd genomineerd voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, maar de jury sloeg daarbij zo’n aanmatigende toon aan dat Blaman de prijs weigerde. Toen het stadsbestuur van Amsterdam de roman in 1950 bekroonde met de literaire prijs van de gemeente kon De Volkskrant het niet nalaten om het boek ‘een gruwelijke aanslag op de goede smaak’ en ‘een vies geval’ te noemen. 

Hoe lastig het was om in deze periode af te wijken van de heteroseksuele norm, blijkt bijvoorbeeld ook uit de dagboeken van journalist Willem Oltmans (1400 delen die allemaal in het bezit zijn van de KB). 

Hierin beschreef Oltmans – die in 1960 uit de kast kwam – onder meer hoe hij in zijn jonge jaren worstelde met zijn ontluikende homoseksualiteit. Oltmans noteerde niet alleen zijn ontmoetingen met wereldleiders, maar ook zijn amoureuze contacten. De dagboeken geven daardoor een goed beeld van de homoscene in die dagen, zowel in Nederland als in diverse andere landen. 

De Thuiswacht

Langzaam kwam er een verandering op gang in de samenleving. Zes jaar na de publicatie van Eenzaam avontuur verscheen De thuiswacht, een roman van Dola de Jong over de ontluikende liefde tussen twee vrouwen kort voor de Tweede Wereldoorlog. Hoewel De Jong moeite had om een uitgever te vinden voor haar boek, waren de reacties na de publicatie in 1954 overwegend positief. De Jong ontving stapels brieven van lezeressen die zich in het verhaal herkenden. 

Op 11 december 1963 kwam auteur Gerard Reve als eerste Nederlander openlijk voor zijn homoseksualiteit uit op tv. COC-voorzitter Benno Premsela volgde kort daarna. Reve werd een van de belangrijkste Nederlandse auteurs van de tweede helft van de 20e eeuw. Vol humor beschreef hij zijn homoseksuele fantasieën waarin religie, dood en erotiek een grote rol speelden. Vooral zijn brievenromans Op weg naar het einde (1963) en Nader tot U (1966) waren geruchtmakend. 

In de tweede helft van de jaren 60 werd er openlijker over seks gepraat en de acceptatie van andere belevingen van seksualiteit nam toe. In 1965 bracht het COC het tijdschrift Dialoog uit. Het blad was niet alleen voor leden, maar voor alle geïnteresseerden bedoeld. De redactie bestond uit zowel homo- als heteroseksuelen. Het blad wilde bijdragen aan de maatschappelijke dialoog over en acceptatie van homoseksualiteit. In 1969 kwam het COC met Seq, een tijdschrift dat de nadruk legde op de overeenkomsten tussen homo- en heteroseksuelen. 

Andere bekende homobladen uit de tweede helft van de 20e eeuw waren het Tijdschrift voor Homologie en de Gay Krant.

Het emancipatieproces van homoseksuelen en het bijbehorende maatschappelijke debat is ook te volgen aan de hand van de berichtgeving in historische Nederlandse kranten, die je in Delpher kunt doorzoeken. Je vindt er berichten over bijvoorbeeld wetsartikel 248bis (dat in 1911 ingevoerd en in 1971 ingetrokken werd), de opkomst van en het verzet tegen Roze Zaterdag (die vanaf 1977 wordt georganiseerd in Nederland) en de strijd voor het homohuwelijk (dat in 2001 mogelijk werd). 

Ook over de aidsepidemie – die in 1981 opkwam – werd veel geschreven. De ziekte kwam hard aan in de homoscene en leidde tot grotere onderlinge solidariteit. In kranten werd in eerste instantie gesproken van een ‘homoziekte’. Ook al werd dit beeld snel ontkracht, onzekerheid en desinformatie over hoe het virus zich verspreidde, wakkerden vooroordelen over homoseksuelen aan. 

Lesbisch feminisme

In de jaren 70 ontstond onder invloed van de tweede feministische golf het lesbisch feminisme, een activistische stroming die vrouwen aanmoedigde om hun vrouw-zijn los van de door mannen vastgestelde normen te bekijken en zich in hun activiteiten en seksuele contacten op andere vrouwen te richten. Er ontstonden lesbisch-feministische uitgeverijen, zoals De Bonte Was en de Feministische Uitgeverij Sara.

Een veelgelezen klassieker uit deze periode is Anja Meulenbelt haar autobiografische boek De schaamte voorbij (1976). Daarin beschreef zij haar persoonlijke ontwikkeling van een jong en onzeker meisje dat zich opgesloten voelt in een ongelukkig huwelijk naar een feministische, politiek bewuste vrouw die zowel relaties met mannen als vrouwen heeft en haar kind alleen opvoedt. De schaamte voorbij werd een bestseller, ook buiten activistische kringen. Het boek verscheen voor veel vrouwen op het juiste moment en kwam symbool te staan voor de tweede feministische golf in Nederland.

Lesbisch Prachtboek

Het in 1979 uitgebrachte Lesbisch Prachtboek maakte eveneens wat los. Het boek was een initiatief van Lesbian Nation, een groep lesbische feministen uit Amsterdam. In het voorwoord schreven zij dat Lesbisch Prachtboek bewust niet ging over ‘al het ongerief dat de Wereld ons aandeed, aandoet en nog zal aandoen’, maar over hun eigen identiteit en ‘manier van kijken’. Het boek kreeg veel aandacht in Nederland. Van de opbrengsten werd in mei 1980 de Stichting Lust en Gratie opgericht, met een gelijknamig tijdschrift, bedoeld om lesbisch-culturele vrouwenprojecten te stimuleren. 

Andere bekende lesbische vrouwentijdschriften uit dit tijdperk waren Lover en Diva.

Transseksualiteit

In dezelfde periode kwam er ook enige aandacht voor de verhalen van transpersonen. 

Een tevreden lach

Andreas Burnier (een pseudoniem van Catharina Irma Dessaur) speelde hier een belangrijke rol in. Burnier schreef in de romans Een tevreden lach (1965), Het jongensuur (1969) en De huilende libertijn (1970) openlijk over het ongeluk te zijn geboren in een lichaam waarin je je niet thuis voelt. De zoektocht naar een eigen identiteit was een rode draad in het werk van Burnier.

Vanaf de jaren 70 verschenen er ook een aantal tijdschriften voor en door transgender personen, zoals TenT: informatie- & kontaktblad (een uitgave van de Landelijke werkgroep Travestie & Transseksualiteit) en Transformatie (een ‘informatie - en diskussieblad’ van de Landelijke Kontaktgroep Travestie en Transseksualiteit van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming). 

Daarnaast kwam transseksualiteit aan de orde in diverse autobiografieën, zoals Ik Moniek... een vrouw (1980) van Moniek van Dommelen, Een vrouw met een foutje (1986) van Paula Castell en Uit een oude jas vol stenen (1999) van Renate Stoute. 

21e eeuw

Ook het internet is belangrijk geweest voor de emancipatie van de LHBTIQ+-gemeenschap in Nederland. Daarom heeft de KB tussen 2018 en 2022 een speciale webcollectie rond dit onderwerp opgebouwd. 

In deze collectie vind je bijvoorbeeld websites met informatie over de LHBTIQ+-cultuur, maar ook bronnen die laten zien met welke vormen van discriminatie en uitsluiting deze gemeenschap tot op de dag van vandaag te maken heeft. Als je lid bent van de KB, kun je deze webcollectie bekijken in de leeszaal van de KB. De collectiebeschrijving is voor iedereen te downloaden.

Er blijven natuurlijk ook boeken uit en over de LHBTIQ+-gemeenschap verschijnen, waarbij er de laatste jaren meer ruimte is voor groepen die in het verleden weinig werden gehoord. Zo tekende Eveline van de Putte in Nieuwe namen (2018) de levensverhalen van transgender ouderen op. 

In 2011 verscheen Meisje van Mars van Anna Woltz en Vicky Janssen, een van de weinige Nederlandse ‘young adult’-boeken met een transgender jongere in de hoofdrol. Een aantal jaar later kwam het eerste Nederlandse transgenderprentenboek Het lammetje dat een varken is (2017) van Pim Lammers en Milja Praagman uit. 

Ook verschijnen er langzaam meer boeken voor queer ouders en hun kinderen, zoals Lance en Lot zoeken zich rot (2016) van Linda de Haan, het verhaal van twee ridders die graag samen een kindje zouden willen en Het ritme van Ramses (2022) van Femke van Oorsouw en D'Avellonne van Dijk, over een jongetje met 2 moeders. 

Tot slot

Het is onmogelijk om hier alle publicaties uit en over de LHBTIQ+-gemeenschap in Nederland te noemen. Je kunt nog veel meer relevante titels in de KB-collectie vinden, waaronder (vertaalde) buitenlandse publicaties en verschillende overzichtswerken die de sociale en literaire geschiedenis van (groepen uit) de LHBTIQ+-gemeenschap behandelen. 

Doordat seksualiteit die afweek van de heteroseksuele norm lange tijd als tegennatuurlijk werd beschouwd en strafbaar was, zijn helaas niet alle perspectieven opgeschreven en/of bewaard gebleven. 

Zo is er nauwelijks aandacht voor interseksualiteit en aseksualiteit in (bewaard gebleven) bronnen van voor de 21e eeuw. De KB probeert hiaten in de collectie, waar mogelijk, met terugwerkende kracht op te vullen. Om efficiënt om te gaan met middelen, stemt de KB de vorming van haar collectie zo goed mogelijk af met andere erfgoedinstellingen om in gezamenlijkheid zorg te dragen voor ‘de nationale collectie’. 

Meer weten?

Channa Hoogervorst
Collectiespecialist Nederlandse cultuur
Channa Hoogervorst